COGNITIEF

LEREN
3-7 jarigen
- leren incidenteel vanuit ervaringen en wat omgeving en volwassenen aanbieden.
- leren over zichzelf, hun omgeving en de ander door (fantasie)spelletjes en imitatie.
8-9 jarigen
- leren meer intentioneel.
- hun leren staat centraal in hun leven (school, hobby’s).
- leren vanuit concrete waarnemingen.
10-14 jarigen
- bezitten een groot leerpotentieel: leren heeft groot effect en ze kunnen grote cognitieve sprongen maken.
- tonen toenemende interesse voor authentieke en realistische ervaringen, hechten belang van echtheid.
- kunnen het geleerde toepassen in nieuwe situaties (transfer).
15-21 jarigen
- blijven hun cognitie of kenvermogen ontwikkelen tot laat in de adolescentie.Vanaf een jaar of 18 is deze stabiel.
CONCENTRATIE
3-7 JARIGEN
- kunnen zich … minuten concentreren op een opdracht:
4 jaar: 4 tot 6 minuten
5 jaar: 6 tot 8 minuten
6 jaar: 10 minuten
Door een sterke betrokkenheid kunnen jonge kinderen zich langer concentreren. - bezitten nog geen strategieën om hun aandacht selectief te richten op het belangrijke.
8-9 JARIGEN
- groeien (beperkt) in het aanhouden van hun concentratie:
8 jaar: 15 min (opdracht is al complexer)
10 jaar: 20 minuten
10-14 JARIGEN
- maken een verandering in de hersenen door, waardoor impulsiviteit optreedt en concentratie moeilijker is vol te houden (14 – 18 jaar).
- zetten niet veel volharding in omdat ze gevolgen nog niet kunnen inzien.
- kunnen hun concentratie nog langer aanhouden:
concentratieboog 13-jarige: 30 minuten
18-21 JARIGEN
- bereiken rond de leeftijd van 18 jaar hun grootste capaciteit tot concentratie.
- groeien in selectieve aandacht (= focus op specifieke taak ondanks afleidende prikkels) en verdeelde aandacht (= focus op verschillende taken tegelijk).
DENKEN
3-7 JARIGEN
- hebben nood aan categorieën en ‘vakjes’ om de wereld te begrijpen.
- zien iets vaak als zwart of wit.
- kunnen fantasie en werkelijkheid moeilijk onderscheiden. (magisch denken)
- starten met beeldvorming en categoriseren van mensen (3-5 jaar).
- labelen aan de hand van 1 uiterlijke dimensie vb. huidskleur of geslacht.
- zijn impulsief: denken en doen gaan vaak gelijk op.
8-9 JARIGEN
- denken na over oorzaak-gevolg en verkrijgen steeds meer inzicht.
- tonen meer en meer voorkeur voor realistische zaken.
- zijn in staat om onderscheid te maken tussen werkelijkheid en fantasie (magisch denken vindt nog plaats).
- labelen ook op basis van niet-zichtbare kenmerken vb. waarden en normen.
- delen mensen in o.b.v. meerdere dimensies.
- beginnen verschil te zien tussen feit en mening.
- kunnen concrete problemen uit hun leefwereld begrijpen.
10-14 JARIGEN
- begrijpen, oordelen, redeneren en concluderen.
- denken gericht op bevrediging van behoeften: snel resultaat willen, gericht op korte termijn
- kunnen nog niet ordenen en vooruitkijken bij het maken van een beslissing, maar handelen impulsief in het nu.
- hebben gebrek aan langetermijndenken, handelen daardoor impulsief en vertonen risicovol gedrag.
- geloven dat alles mogelijk of maakbaar is.
- vertonen egocentrisme: denken dat de wereld rond zich draait.
- ontwikkelen het vermogen tot abstract denken en theoretisch begrijpen.
15-21 JARIGEN
- bezitten de mogelijkheid tot experimenteel en hypothetisch denken en vooronderstellingen bijsturen.
- kunnen denken over eigen denken (metacognitie). zijn in staat om gevolgen van eigen gedrag en dat van anderen in te schatten.
- kunnen abstract denken en een redenering opbouwen.
- denken over de beste strategie en kunnen planmatig en systematisch werken.
- hebben vaak het gevoel dat alle ogen op hen gericht zijn (imaginair publiek).
TAAL
3-7 JARIGEN
- zijn sterk afhankelijk van taalstimulatie thuis en leeftijdsverschil januari-december.
- groeien in het verwerken van mondelinge boodschappen (4 tot 7 jaar).
Binnen het hier-en-nu kan dit zonder en daarbuiten met visuele ondersteuning. - kunnen al heel wat verwerken zonder visuele voorstelling (vanaf 5 jaar).
- groeien in zich vlot en verstaanbaar uitdrukken, praten in volzinnen en het overbrengen van mondelinge boodschappen in betekenisvolle situaties binnen de leefwereld.
- zijn klaar om te leren lezen en schrijven (6-7 jaar).
8-9 JARIGEN
- verwerken steeds complexere mondelinge boodschappen over een bekend onderwerp.
- brengen steeds complexere mondelinge boodschappen over van zowel onderwerpen uit de leefwereld als abstractere onderwerpen.
- zijn in staat om te lezen en schrijven.
10-14 JARIGEN
- verwerken steeds complexere mondelinge boodschappen binnen de ruimere leefwereld.
- brengen op persoonlijke wijze van steeds complexere mondelinge boodschappen over.
- begrijpen van figuurlijk taalgebruik.
15-21 JARIGEN
- zijn vergevorderd in taalontwikkeling: beschikken over een uitgebreide woordenschat en beheersen de regels en afspraken om (gesproken en geschreven) taal te begrijpen en te spreken.